Zuchten zonder zoet
Love's labour lost vertaling : Jan Jonk | |
---|---|
Eerste bedrijf Eerste toneel Ferdinand op, Koning van Navarre, Berowne, Longaville, en Dumain. | |
Koning | Laat roem, in het leven immer nagestreefd,
gegrift voortleven op ons bronzen graf, en ons dan zegenen in de onzalige dood; als, ondanks holbuik en verslinder Tijd, de inspanning van dit leven eer koopt, die ooit de scherpte van zijn zeis verstompt en ons tot erven maakt van de eeuwigheid. Dus, dappere overwinnaars, - want dat bent u, die strijdt tegen uw eigen hartstochten en het machtig leger van de aardse lust - het besluit van laatst behoudt zijn volle kracht: bewonderen zal de wereld ons Navarre; ons hof zal een kleine academie zijn, waar men in rust de levenskunst beschouwt. U drieën, Berowne, Dumain en Longaville, u zweert dus, drie jaar lang bij mij te blijven, als schoolgenoten, aan alle regels trouw, die hier op deze rol zijn vastgelegd: u hebt gezworen; teken met uw naam, zodat, wie het minste van wat hier staat schendt, zich eigenhandig schandelijk onteert. Als u zich, naast uw woorden, ook sterk weet, dan onderteken hier, en houd uw eed. |
Longaville | Ik doe het; de onthouding is maar drie jaar,
de geest zal smullen, maar het lijf teert in: een vette buik, een mager brein, een zoete tand maakt ribben rijk, verarmt echter het verstand. |
Dumain | Mijn edele vorst, Dumain is reeds verstorven:
hij laat de grovere lusten van de wereld de lagere slaven van de grove aard: voor liefde, rijkdom, luister, ben ik dood; in wetenschap ben ik hun lotgenoot. |
Berowne | Ik kan slechts herhalen wat er is gezegd;
u kent mijn eed, immers, al, dierbare vorst, dat ik hier drie jaar hard studeren wil. Maar andere strenge regels zijn er ook, zoals, in al die tijd geen vrouw te zien, wat, hoop ik, daar niet neergeschreven staat: en niet te eten één dag in de week, en, bovendien, maar één maaltijd per dag, wat hopelijk daar ook niet staat genoteerd: en dan, het slapen, maar drie uur per nacht, en nooit even een dutje de hele dag, ik, die nooit iets verkeerds dacht in de nacht, en een donkere nacht maakte van de halve dag, waarvan ik ook hoop dat het daar niet staat. O, ik, wat zijn dat straffe plichten, knaap: geen dames, studie, vasten, en geen slaap. |
Koning | De eed, die u zwoer, heeft u hierom gevraagd. |
Berowne | Laat mij nee zeggen, vorst, als het u behaagt.
Ik wist alleen dat het studie betrof, en drie jaar hier blijven bij u aan het hof. |
Longaville | U heeft het gezworen, Berowne, en de rest. |
Berowne | Half ja, half nee, ik heb maar wat gepest.
Waarom studeert men, mag ik dat eens weten? |
Koning | Om dat te leren wat wij nog niet weten. |
Berowne | Dus dingen die het gewoon verstand niet kent. |
Koning | Het loon voor leren, het goddelijk ornament. |
Berowne | Goed, dan; ik zweer, ik studeer zo elke dag,
om dat te weten wat ik niet weten mag; ik wil studeren, waar ik goed eten kan, als mij een feestverbod is opgelegd; of waar ik vrouwtjes zie, zo nu en dan, als men die het gewoon verstand ontzegt; of hoe ik, als mijn dure eed mij rouwt, leer die te breken en mijn belofte houd. Als studie dat bereikt, en dat alleen, leert leren wat het nog niet wist voorheen. Zweer dat dit kan, en ik zeg nooit meer neen. |
Koning | Dat is nu juist wat alle studie stoort
en onze geest tot ijdele lust bekoort. |
Berowne | Ach, elk vermaak is ijdel; het meest frustreert
wat moeizaam is bereikt en toch troebleert: als in een boek turend, op zoek naar het licht dat waarheid heet; de waarheid, vol venijn, verblindt de lezer valselijk het gezicht: licht dat licht zoekt, leidt licht licht maar in schijn. En, voor u vindt waar licht in het duister ligt, valt u allicht het licht in de ogen dicht. Leer voor het oog zoeken gelukzaligheid, doordat het een veel schoner oog weer vindt, dat hem in zijn verblinding verder leidt, hem licht geeft die tevoren was verblind. Studie is als de hemelse koning zon, die zich niet onbeschaamd doorvorsen laat; het weinige dat een ploeteraar ooit won uit een vreemd boek is enkel slechte raad. De aardse peter van het hemelheer, die elke vaste ster van een naam voorziet, verheugt hem al die sterrenpracht soms meer dan wie onwetend opkijkt en geniet? Wie te veel weet, weet niets dan ijdele faam; en elke peetoom weet beslist een naam. |
Koning | Een goede raad om nooit iets aan te leren. |
Dumain | Een wijze les om nooit te gaan studeren. |
Longaville | Hij wiedt tarwe, maar het onkruid zal het niet deren. |
Berowne | De lente komt, als ganzen gaan creperen. |
Dumain | Hoe past dat hier? |
Berowne | Recht in het schot. |
Dumain | Het heeft geen zin. |
Berowne | Maar het heeft wel een slot. |
Koning | Berowne is als een nijdige vorst die bijt,
en knagen gaat aan lentes eerstelingen. |
Berowne | Nou, èn! De zomer pocht steeds voor zijn tijd,
wanneer de vogels nog niet hoeven zingen. Wat roem ik wat ontijdig wordt geboren? Ik hoef net zo min met Kerst een roos die bloeit, als sneeuw die het jonge Mei-groen steeds verknoeit; ik mag alles graag wat op zijn tijd steeds groeit. Dus, nu studeren, daarvoor is het te laat, klim over het huis waar het poortje open gaat. |
Koning | Goed, dan, Berowne, naar huis, tot ziens, vaarwel. |
Berowne | Nee, vorst, ik heb gezworen; ik blijf wel.
Al zei ik meer over cultuurbarbaren dan u voor de ‘engel’ kennis zeggen kunt, toch wil ik mijn toezegging hier trouw bewaren, en blijf drie jaar, zo mij dat is vergund. Laat mij nog eens zien wat er geschreven staat; hoe streng het ook is, ik teken hier kordaat. |
Koning | Dit toegeven redt jou van alle smaad. |
Berowne | [Leest] "Item: geen vrouw dient binnen een mijl afstand van mijn hof te komen" - Is dit afgekondigd? |
Longaville | Vier dagen geleden. |
Berowne | Laat eens zien, wat is de straf wel niet? - "Op straffe van haar tong te verliezen." Wie heeft die straf bedacht? |
Longaville | Nou, dat heb ik gedaan. |
Berowne | Mijn beste vriend, waarom wel niet? |
Longaville | Zo’n vreselijke straf houdt hen hier weg. |
Berowne | Voor vriendelijkheid nogal gevaarlijk, zeg.
"Item: als een man, binnen deze drie jaren, er op betrapt wordt dat hij met een vrouw praat, dan zal hij zo’n openbare schande moeten ondergaan, als de anderen aan het hof maar kunnen bedenken." Die regel, heer, zult u zelf zeker breken; u weet, een afgezant wordt voorgeleid, de Franse koningsdochter komt u spreken - een meisje met gratie en majesteit - over uw Aquitanië’s overdracht aan haar vader, ziek, bedlegerig, slecht ter been; dan heeft dit fraai artikel heel geen kracht, of de prinses komt tevergeefs hierheen. |
Koning | Dat is waar ook, heren; dat overkomt mij! |
Berowne | Hoe zeer schiet planning vaak zijn doel voorbij;
terwijl het bestudeert wat het graag doet, vergeet het dat compleet wat het doen moet; en met het doel bereikt, zo fel begeerd, wint het, als vuur een stad, triomf verteerd. |
Koning | Die regel dient geschrapt, en wel heel prompt;
het is noodzakelijk dat zij hier komt. |
Berowne | Noodzaak zal ons al wat wij zwoeren breken,
drieduizend keer in deze drie jaar tijd; geen aangeboren hartstocht is bezweken voor veel kracht, maar wel voor bevalligheid. Breek ik mijn eed, dan spreekt dit woord voor mij, uit noodzaak schoof ik mijn eed steeds ter zij. Ik onderschrijf de regels hier genoemd; en wie het kleinste voorschrift ook maar schendt, verliest zijn eer en zij eeuwig verdoemd: verleiding lokt, dat is ook mij bekend; ik weet zeker, al deed ik het laatst de eed, ik ben de laatste die zijn eed vergeet. Maar wordt nu al wat leuk is hier geweerd? |
Koning | Wel nee. U weet toch, aan het hof verkeert
een reiziger uit Spanje, zeer beschaafd, die bij de allernieuwste mode zweert, zeer goed in spreuken is, ja, zeer begaafd; iemand, die de muziek van eigen praat verrukt als meeslepende welluidendheid; een man vol hoffelijkheid, die goed en kwaad tot rechter kozen in hun onenigheid: Armado, zo heet die excentriekeling, verhaalt, als ik even met uitleg zwijg, hoe het dappere ridders in de strijd verging, van donkere Spaanse helden, in den krijg., Vertel mij straks maar eens hoe u het ervoer; ik mag zijn leugens wel, en zijn bravoure; ik maak hem nog eens tot mijn troubadour. |
Berowne | Armado is een man, haast geniaal,
een moderidder, fonkelnieuw in taal. |
Longaville | Als hij met Dikkop ons vermaak hier wordt,
dan blijken drie jaar studie veel te kort. Dom en Dikkop op, met een brief. |
Dom | Wie is hier de koning in eigen persoon? |
Berowne | Deze hier, kerel. Wat wil je? |
Dom | Ik reprehendeer zelf zijn eigen persoon, want ik ben zijne genade zijn gerechtsdienaar derde klasse: maar ik zou graag zijn eigen persoon zien in vlees en bloed. |
Berowne | Dat ben ik. |
Dom | Signor Arm - Arm - recommandeert u. Er gebeurt iets schurkerigs in de stad: deze brief zal er u meer over vertellen. |
Dikkop | Meneer, de verstrekking van de brief verslaat ook op mij. |
Koning | Een brief van de roemruchte Armado. |
Berowne | Hoe laag de inhoud ook moge zijn, ik hoop, bij God, dat hij hoogdravend geschreven is. |
Longaville | Een hoge hoop voor een lage hemel: God geve ons geduld. |
Berowne | Bij het horen, of bij het ons inhouden? |
Longaville | Om gelaten toe te horen, meneer, en om met mate te lachen; of ons van allebei te onthouden. |
Berowne | Goed, meneer, laat onze vrolijkheid zo hoog klimmen als de stijl het toelaat. |
Dikkop | Het loopt over mij, meneer, vanwege Jaquenetta. Wat er aan de hand is, is dat ik aardig met handwerk bezig was. |
Berowne | Wat voor aard dan? |
Dikkop | Door de bank genomen, was aard en loop, zoals wat volgt, heer, alle drie: men zag mij naast haar in het herenhuis op de bank zitten, en ik werd gevat toen ik haar het park in naliep; en dat alles, meneer, de aard en loop had, zoals wat volgt. Nou, wat de aard betreft, een man heeft toch wel aardigheid om met een vrouw te praten; en de loop, nou, ik liep haar dus na. |
Berowne | En wat volgde toen, meneer? |
Dikkop | Het vervolg zal wel zijn dat ik straf krijg; en God behoede de onschuld! |
Koning | Willen jullie nu eens aandachtig naar de brief luisteren. |
Berowne | Alsof naar een orakel. |
Dikkop | Zo simpel is de mens dat hij naar het vlees luistert. |
Koning | [Leest] "Grote stadhouder, onder-regent van het hemelgewelf, en enige gebieder van Navarre, aardse God mijner ziel, en voedstervader van mijn lichaam." |
Dikkop | Nog geen woord over Dikkop. |
Koning | "Zo is het, -" |
Dikkop | Het mag zijn dat het zo is; maar als hij zegt, dat het zo is, dan is hij, op het punt van waarheid vertellen, maar zo-zo. |
Koning | Stilte. |
Dikkop | - zij mij gegund, en allen die niet durven vechten. |
Koning | Geen woord meer. |
Dikkop | Over de geheimen van anderen, alstublieft. |
Koning | "Zo is het, dat ik, belegerd door sabelkleurige melancholie, zwart-neerdrukkende gemoeds-stemming onderwierp aan de recht heilzame artsenij van uw gezondmakende lucht; en, daar ik een edelman ben begaf ik mij ter wandeling. Wanneer hoe laat? Omstreeks het zesde uur; als het vee het grazigst is, de vogels het best pikken, en mannen zich neerzetten aan die schotel die avondeten heet: dat wat de tijd wanneer betreft. Nu, wat de grond aangaat, te weten, ik bedoel, dewelke ik bewandelde: het is geheten uw park. Nu, wat de plaats waar aangaat; ik bedoel, waar mij die ontuchtige en hoogst verdorven gebeurtenis trof, die aan mijn sneeuwwitte pen de ebbenhoutkleurige inkt onttrekt, die gij hier aanblikt, beschouwt, waarneemt of ziet. Maar nu de plaats waar: deze bevindt zich noord-noord-oostwaarts ten oosten van de westerhoek van uw wonderlijk gekronkelde tuin: daar ontwaarde ik, hoe die stompzinnige pummel, dat lage miezertje van uw gunst, -" |
Dikkop | Mij? |
Koning | "..die stomme, onnozele ziel, -" |
Dikkop | Mij? |
Koning | "..die lege boerenpummel, -" |
Dikkop | Nog steeds mij? |
Koning | "..die, zover als ik me herinner, Dikkop heet, -" |
Dikkop | O, mij! |
Koning | "in het gezelschap en vergezelschapt, ondanks uw vastgesteld en afgekondigd besluit en onthoudingswet, die met - O! met - maar ik huiver te zeggen waarmee, -" |
Dikkop | Met een meisje. |
Koning | "..met een kind van onze grootmoeder Eva, een vrouwspersoon; of, voor uw minzamer begrip, een vrouw. Hem, heb ik, zoals mijn immer standvastige plicht mij aanspoort, naar u toe gestuurd, om zijn verdiende straf te ontvangen, door uwer beminnelijke hoogheids dienaar, Antonius Dom, een man van goede roep, gedrag, wandel en naam." |
Dom | Ik, dus, als het u behaagt; ik ben Antonius Dom. |
Koning | "Wat Jaquenetta betreft - zo heet het zwakkere schepsel -, die ik heb betrapt met de boven-genoemde knaap, haar bewaak ik als een vat voor de gramschap van uw wet. De Uwe, in alle hoffelijkheid van een toegewijde en hart verterende gloed van dienstvaardigheid,
Don Adriano de Armado" |
Berowne | Dit is niet zo goed als ik had gehoopt, maar het beste wat ik ooit heb gehoord. |
Koning | Ja, het beste onder het slechtste. Maar, kerel, wat zegt u daarop? |
Dikkop | Ik beken dat van het vrouwtje. |
Koning | Heeft u de proclamatie gehoord? |
Dikkop | Ik geef toe dat ik veel heb gehoord, maar weinig heb geluisterd. |
Koning | Er is geproclameerd dat er een jaar gevangenschap staat op het betrapt worden met een juffertje. |
Dikkop | Daar ben ik niet mee betrapt, ik ben betrapt met een meidje. |
Koning | Dat stond er ook, de proclamatie spreekt van ‘meisje’. |
Dikkop | Het was ook geen meisje, meneer; zij was maagd. |
Koning | Dat staat er ook met zoveel woorden, een maagd. |
Dikkop | Als dat zo is, ontken ik dat ze maagd was; ik werd betrapt met een dienstmaagd. |
Koning | Deze dienstmaagd dient u tot niets, meneer. |
Dikkop | Deze maagd kan mij wel tot iets dienen, meneer. |
Koning | Meneer, ik wil uw vonnis uitspreken: u zult een week vasten op zemelenbrood en water. |
Dikkop | Ik bid liever een maand op pruimenprut met wipsaus. |
Koning | En Don Armado zal uw wachter zijn.
Mijn Heer Berowne, breng hem daar waar hij hoort; en, heren, gaan wij eindelijk nu doen wat wij met zoveel klem hebben beloofd. Koning, Longaville en Dumain af |
Berowne | En ik verwed mijn hoofd tegen een hoed,
dat eed en wet heel gauw belachelijk blijken. Kom, kerel, mee. |
Dikkop | Ik lijd voor de waarheid, meneer; want het is waar, dat ik betrapt ben met Jaquenetta, en Jaquenetta is een waarachtig meisje; en daarom, wees mij welkom, gij bittere kelk van de voorspoed! Droefenis zal mij ooit weer toelachen; tot dan, ga maar zitten, kommer. Beiden af |
Tweede toneel Armado op en Mot | |
Armado | Zeg, jongen, wat betekent het, als een man van grote geest melancholisch wordt? |
Mot | Dat betekent ongetwijfeld, meneer, dat hij er droef uit zal zien. |
Armado | Ja, maar, droefheid is toch hetzelfde, menneke.
Mot Nee, nee; och, here, nee. |
Armado | Hoe kun je droefheid en melancholie dan uit elkaar houden, mijn tedere jonkie? |
Mot | Door heel eenvoudig aan te tonen hoe het werkt, mijn taaie Signor. |
Armado | Waarom taaie Signor? Waarom taaie Signor? |
Mot | Waarom tedere jonkie? Waarom tedere jonkie? |
Armado | Ik sprak dit, tedere jonkie, als een passend epitheton dat bij jouw jeugdigheid hoort, die wij als teder kunnen bestempelen. |
Mot | En ik, taaie Signor, als een passende titel bij uw ouderdom, die wij taai noemen. |
Armado | Aardig en vaardig. |
Mot | Hoe bedoelt u, meneer? Ben ik aardig, en is wat ik zeg vaardig? Of ben ik vaardig en is wat ik zeg aardig? |
Armado | Jij aardig, omdat je klein bent. |
Mot | Een beetje aardig, omdat ik klein ben. Waarom vaardig? |
Armado | En vaardig, omdat je vlug bent. |
Mot | Zegt u dat om mij te loven, meester? |
Armado | Het is verdiende lof. |
Mot | Dan prijs ik een aal met dezelfde lof. |
Armado | Wat! Dat een aal spitsvondig is? |
Mot | Dat een paling vlug is. |
Armado | Ik moet zeggen dat je nou toch wel heel vlug bent met antwoorden: je doet mijn bloed koken. |
Mot | Ik heb mijn antwoord, heer. |
Armado | Ik hou er niet van constant beledigd te worden. |
Mot | Hij zegt het verkeerd: contanten houden niet van hem. |
Armado | Ik heb beloofd drie jaar bij de koning te studeren. |
Mot | U zou het in een uur kunnen doen, meneer. |
Armado | Onmogelijk. |
Mot | Hoeveel is één keer drie? |
Armado | Ik ben slecht in rekenen; net zo goed als een tapster kan tellen. |
Mot | U bent een edelman en een gokker, meneer. |
Armado | Dat geef ik allebei toe: beide zijn het vernis van een man van de wereld. |
Mot | Dan weet u ook vast, hoeveel twee en aas is. |
Armado | O, dat wordt dan een meer dan twee. |
Mot | Wat jan-met-de-pet drie noemt. |
Armado | Klopt. |
Mot | Nou, meneer, is dit dat zo’n geweldige studie? U heeft er drie uitgestudeerd nog voor u drie keer met uw ogen geknipperd hebt; en hoe makkelijk het is, ‘jaar’ te zetten bij het woord drie, en ‘drie jaar’ met twee woorden te studeren, dat kan het dansende paard u nog wel zeggen. |
Armado | Een schitterend logische gedachtegang. |
Mot | Waaruit blijkt dat u een nul bent. |
Armado | Dan wil ik nu toegeven, dat ik verliefd ben; en omdat de liefde een soldaat verlaagt, ben ik verliefd op een lage juffer. Als ik door het zwaard op te nemen tegen het gevoel van verliefdheid mij van die laaghartige gedachte zou kunnen bevrijden, zou ik Verlangen krijgsgevangen nemen, en hem tegen elke Franse hoveling uitruilen tegen nieuw uitgedachte hoffelijkheid. Het is schandelijk te moeten zuchten: ik zou Cupido weg kunnen vloeken. Troost mij, jongen. Welke grote mannen zijn allemaal verliefd geweest? |
Mot | Hercules, meester. |
Armado | O, die lieve Hercules! Meer voorbeelden, beste jongen, noem er nog meer; en, lieve jongen, zorg dat ze mannen zijn met een goede naam en goed gedrag. |
Mot | Samson, meester; hij was van zeer goed gedrag, zeer flink gedrag, want hij droeg de stadspoorten op zijn rug als een sjouwer; en hij was verliefd. |
Armado | O, welgebouwde Samson! O, sterk-gewrichte Samson! Ik ben net zoveel beter met mijn rapier als jij met poorten dragen. Ik ben ook verliefd. Wie was het liefje van Samson, beste Mot? |
Mot | Een vrouw, meester. |
Armado | Wat was haar complexie? |
Mot | Ze had ze alle vier, of drie, of twee, of een van de vier. |
Armado | Zeg eens precies, welke complexie. |
Mot | Een van zeewater-groen, meneer. |
Armado | Is dat een van de vier complexies? |
Mot | Dat heb ik gelezen, meneer; en nog wel de beste. |
Armado | Groen is inderdaad de kleur van verliefden; maar Samson had maar weinig reden, om op die kleur verliefd te worden. Hij viel vast meer voor haar weet-u-wel, voor haar verstand. |
Mot | Zo was het, meneer, want zij was nog groen. |
Armado | Mijn geliefde is vlekkeloos wit en rood. |
Mot | Zulke kleuren bedekken bevlekte gedachten, meneer. |
Armado | Verklaar, verklaar, geleerde knaap. |
Mot | Mijn vaders verstand en mijn moeders tong, sta mij nu bij. |
Armado | Een lieve aanroeping voor een kind; zeer aardig en vol gevoel. |
Mot | Als zij bestaat uit rood en wit,
ziet men geen onvolkomenheid: bij fouten bloost haar wang verhit en angst maakt die zo wit als krijt; is zij dus bang, of is zij kwaad, het zal u niet verstoren: haar wangen zijn dezelfde staat waarmee zij is geboren. Een gevaarlijk rijm, meester, tegen de logica van wit en rood. |
Armado | Is er geen ballade, jongen, van de Koning en het bedelmeisje? |
Mot | Drie mensengeslachten geleden maakte de wereld zich zeer schuldig aan zo’n ballade; maar tegenwoordig is zij niet meer te vinden; en als we ze nog zouden hebben, zou tekst en melodie niet meer bruikbaar zijn. |
Armado | Ik wil dat onderwerp opnieuw laten berijmen, zodat ik voor mijn aberratie kan verwijzen naar een illuster precedent. Jongen, ik ben verliefd op het landmeisje dat ik in het park met die intelligente achtereind van een boerenkinkel Dikkop heb betrapt: ze is het waard. |
Mot | [Terzijde] Met de roede te krijgen; en toch een betere aanbidder dan mijn meester. |
Armado | Zing eens wat, jongen: mijn verstandelijk deel wordt zwaar als ik verliefd ben. |
Mot | [Terzijde] Dat is heel bijzonder, bij liefde voor een lichtekooi. |
Armado | Kom, zing dan eens wat. |
Mot | Even wachten, tot dit gezelschap weg is.
Dom, Dikkop en Jaquenetta op |
Dom | Meneer, het behaagt de koning, dat u Dikkop in bewaring neemt: en u mag hem geen enkel pleziertje gunnen, en hem niet straffen, maar hij moet drie dagen per week vasten. Wat dit juffertje betreft, ik moet haar in het park houden; zij kan daar melkmeisje zijn. Tot ziens. |
Armado | Ik verraad mijzelf door blozen. Meisje! |
Jaquenetta | Man. |
Armado | Ik wil bij je hutje komen. |
Jaquenetta | Nou, dat ligt vlak bij. |
Armado | Ik weet er alles van. |
Jaquenetta | O, heer, wat hebt u een verstand. |
Armado | Ik zal je eens met wat moois verwennen. |
Jaquenetta | Dat meent u niet. |
Armado | Ik hou van jou. |
Jaquenetta | Het is niet waar. |
Armado | En nu, vaarwel. |
Jaquenetta | Mooi weer, tot ziens. |
Dom | Kom mee, Jaquenetta, en vlug. Dom en Jaquenetta af |
Armado | Schurk, jij zult voor je misdaden vasten voor je vergiffenis krijgt. |
Dikkop | Dan hoop ik wel, meneer, dat ik dat kan doen op een volle maag. |
Armado | Jij zult zwaar gestraft worden. |
Dikkop | Ik ben u meer verplicht dan uw dienaren, want die worden maar licht beloond. |
Armado | Voer deze schurk af: sluit hem op. |
Mot | Kom, tuchteloze slaaf, ga mee. |
Dikkop | Laat mij niet opsluiten, heer; Ik vast vast, als ik los ben. |
Mot | Nee, meneer, dat zou de bekende los-vast truc zijn: jij moet in het gevang. |
Dikkop | Nou, maar als ik toch ooit nog eens de blijde dagen van eenzaamheid terugzie van vroeger, dan zullen er toch een paar zien - |
Mot | Wat dan? |
Dikkop | Ja, niets, meneer Mot, dan wat ze zien. Het is gevangenen niet gegeven al te stil in hun woorden te zijn, en dus zeg ik niets meer: ik dank God, dat ik net zo weinig geduld heb als een ander, en dus kan ik rustig zijn. Mot en Dikkop af |
Armado | Ik aanbid de grond, die laag is, waar haar schoen, die nog lager is, geleid door haar voet, die het allerlaagst is, treedt. Ik ga mijn eed breken, wat toch een groot bewijs van trouweloosheid is, als ik bemin. Hoe kan het ware liefde zijn, die trouweloos begint? Liefde is een geest die ons bijstaat; Liefde is een duivel: geen slechtere duivel dan de Liefde. Toch werd Samson net als ik nu bekoord, en hij was ontzettend sterk; en toch werd Salomon net als ik nu bekoord, en hij had een behoorlijk groot verstand. Cupido’s pijl is te hard voor Hercules’ knots, en daarom des te meer voor een Spaanse rapier. De eerste en tweede reden voor een tweegevecht helpen mij niets; hij respecteert de passado niet, hij houdt zich niet aan de regels van het duello; zijn schande is dat hij jongentje heet, maar zijn roem, dat hij mannen overwint. Adieu, dapperheid! Roest, rapier! Zwijg, oorlogstrom! Want uw meester is verliefd; ja, hij bemint. Sta mij bij, een of andere extemporiserende rijmgod, want ik word vast een sonnet. Bedenk, vernuft; schrijf, pen; want er komen boekdelen van in folio. Af |